Nederlands

 
1. Drie spelers monopoliën op een jaarbeurs voor bordspellen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·no·po·liën, mo·no·po·li·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
monopoliën
monopoliede
gemonopolied
zwak -d volledig

Werkwoord

monopoliën

  1. inergatief het bordspel Monopoly spelen
     Als kind beschermde ik me en mijn familie tegen niet-tegen-mijn-verlies-kunnen door te gaan zitten lezen als de rest aan het monopoliën sloeg.[1]
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

de monopoliënmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord monopolie (verouderd)
     In Nederlands Oost-Indië bestond de 'opium- en zoutregie'. Om met de meest bekende poot van dit 'beheer van zekere monopoliën of staatsinkomen' (Koenen, Endepols, Bezoen 1951) te beginnen, het zout.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Lisette Sevens
    “Back Gammon” (6 februari 1989) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Hans Moll
    “Opium” (22 november 1984) op nrc.nl