moedertaalspreker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • moe·der·taal·spre·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord moedertaalspreker moedertaalsprekers
verkleinwoord moedertaalsprekertje moedertaalsprekertjes

Zelfstandig naamwoord

de moedertaalsprekerm

  1. (taalkunde) iemand die een taal spreekt omdat het zijn moedertaal is.
    • Ook na veel oefenen is het bijna onmogelijk om na de puberteit een taal even goed te leren als een moedertaalspreker. 

Meer informatie

Gangbaarheid