Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • moe·der·kerk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord moederkerk moederkerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de moederkerkv / m

  1. (religie) de rooms-katholiekekerk, Ecclesia mater
    • De Pius X Broederschap moge dan nog omstreden zijn, maar de weldra opnieuw aanbrekende eenheid met de Moederkerk is aanstaande - vooral door de bemoeienis van paus Benedictus XVI, in wiens voetspoor paus Franciscus nu vergaande vorderingen maakt. [3] 
  2. (religie) hoofdkerk waaruit later andere kerken zijn voortgekomen
    • 'Ik beheerde dat tweede bedrag: 9,5 procent ervan ging naar de moederkerk in Los Angeles, 3 procent naar Scientology Europa in het Deense Kopenhagen en 30 procent was voor vergoeding van het personeel.' Vrijwilligers die boeken verkochten, werkten op commissie. Volgens de vrouw werkten zij en anderen vrijwillig voor de vzw. 'Ik heb geen contract getekend, maar wel een toetredingsverklaring. Ik deed er bijna een voltijdse job.' [4] 
    • Voor het parochieverband WORDS is het zondag een historische dag. In de kerken in Weerselo, Oldenzaal, Rossum, Deurningen en Saasveld zijn geen vieringen. Alleen in de moederkerk van het parochiecluster, de St. Plechelmusbasiliek in Oldenzaal, wordt om 10.30 uur de H. Mis opgedragen. [5] 
Synoniemen
Hyperoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. moederkerk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Volkskrant Antoine Bodar 15 april 2017
  4. de Standaard 26/10/2015
  5. Tubantia 19-03-2010