Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mis·peu·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mispeuteren
mispeuterde
mispeuterd
zwak -d volledig

Werkwoord

mispeuteren

  1. overgankelijk misdoen, (iets slechts of verkeerds) doen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be