Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • mis·deel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord misdeel misdelen
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

mísdeel o

  1. (religie) onderdeel van een mis
     En het kan toch geen toeval zijn dat Schubert ditzelfde klankbeeld gebruikt in het misdeel waarin vanouds in de liturgie, transcendent, engelen en aartsengelen aanwezig zijn om met de gelovigen samen te zingen?[1]

Werkwoord

vervoeging van
misdelen

misdéél

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van misdelen
    • Ik misdeel. 
  2. gebiedende wijs van misdelen
    • Misdeel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van misdelen
    • Misdeel je? 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Marijke Ferguson
    Klank in: Tirade., 370, jrg. 41 nr. 4 (september 1997), G.A. van Oorschot, Amsterdam, september 341