Nederlands

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijne ons, onze onze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwe jullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uw uwe uw uwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijne hun hunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm


Woordafbreking
  • mij·ne

Bezittelijk voornaamwoord

mijne

  1. zelfstandige vorm van mijn, eerste persoon enkelvoud
    • Is dit kopje nu het mijne of is het het jouwe? 
  2. (verouderd) verbogen vorm van mijn
    • Mijne heren! Komt u binnen! 
enkelvoud meervoud
naamwoord mijne mijnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mijnev / m

  1. zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord: een persoon die tot mij behoort
    • Deze man is een van de mijnen. 
     Kinderen zijn, net als iedereen, gewoontedieren. De mijne waren inmiddels een beetje gewend aan het feit dat zowel ik als mijn vrouw af en toe een tijdje weg waren.[1]

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be