Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·gran·ten·kind
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord migrantenkind migrantenkinderen
verkleinwoord migrantenkindje migrantenkindjes

Zelfstandig naamwoord

het migrantenkindo

  1. (maatschappij) kind waarvan een of de beide ouders migrant zijn
    • Ik ben een migrantenkind. In deze streek geboren en getogen. Belg geworden zodra ik kon.[1] 
  2. (maatschappij) kind dat in het land waar hij op dat moment verblijft een migrant is
    • Een centrum voor migrantenkinderen. 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tom Lanoye, Diplodocus Deks. Triomf der archeologie, 2012