Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·cro·be
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zeer klein levend organisme’ voor het eerst aangetroffen in 1888 [1]
  • van Oudgrieks μικρός (mikrós) "klein" en βίος (bíos) "leven"
enkelvoud meervoud
naamwoord microbe microben
microbes
verkleinwoord microbetje microbetjes

Zelfstandig naamwoord

de microbev / m

  1. (biologie) levend micro-organisme; een eencellig organisme
    • Een microbe is niet zonder microscoop waar te nemen. 
     Andere opties voor waterfiltering zijn de Aquamira-chlorine-dioxine-druppels, of simpelweg chloor, waarvan alle bacteriën en microben blijkbaar doodgaan.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
microbe microbes

Zelfstandig naamwoord

microbe

  1. (biologie) microbe.


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  microbe     le microbe     microbes     les microbes  

Zelfstandig naamwoord

microbe m

  1. (biologie) microbe.
  2. (spreektaal) ukkepuk
    «Alors, le microbe, tu m'offres un petit cécémel?»
    En, ukkie, krijg ik een chocomel van je? [1]

Verwijzingen