• mes·sing·gie·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord messinggieter messinggieters
verkleinwoord - -

de messinggieterm

  1. (beroep) iemand die voorwerpen vervaardigt door een gesmolten legering van koper en zink in mallen te laten stollen
      Naast de wevers komen de volders en kaarders; uit het smidsambacht ontwikkelen zich vele andere, ieder met een scherp omschreven functie en een daaraan beantwoordend gilde; de messinggieter mag niet bij het smidsgilde behooren, enz.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Th. Keulemans
    “Het gildewezen, opkomst, bloei en verval” (1941), H.P. Leopold's Uitgevers-Mij. N.V., Den Haag, p. 33/34