Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·sjog·ge
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mesjogge mesjogger mesjoggest
verbogen - mesjoggere mesjoggeste
partitief mesjogges mesjoggers -

Bijvoeglijk naamwoord

mesjogge [4]

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) gek, krankzinnig, dwaas, gestoord, maf, lijp
    • Ben je helemaal mesjogge? 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen