Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mer·ken·gek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord merkengek merkengekken
verkleinwoord merkengekje merkengekjes

Zelfstandig naamwoord

de merkengekm

  1. een dwaas die veel te veel geld uitgeeft omdat alles van de duurste merken moet zijn
    • Een merkengek koopt geen tas maar een 'Louis Vuitton'. 

Gangbaarheid