menist

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  menist    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• me·nist

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘doopsgezinde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1621
• afgeleid van Menno Simonsz met het achtervoegsel -ist

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	menist	menisten
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de menist m

1. (religie) mennoniet, doopsgezinde

	stellend
onverbogen	menist
verbogen	meniste
partitief	menists

Bijvoeglijk naamwoord

menist

1. doopsgezind

Afgeleide begrippen

• menistenbruiloft, menistenleugen

Vertalingen

    1.   

Spaans: menonita (es) m

Gangbaarheid

• Het woord menist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "menist" herkend door:

30 %	van de Nederlanders;
21 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.