Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·ge·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mengeling mengelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mengelingv

  1. melange, mengelmoes, mengsel waarvan de verschillende componenten nog herkenbaar zijn
    • De bevolking van Amsterdam is een mengeling van vele nationaliteiten. 
     Het was een mengeling van heimwee en schuldgevoel en veroorzaakte een onaangename knoop in mijn buik.[1]
Synoniemen
  1. mix, allegaartje, ratjetoe

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be