Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·strij·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

meestrijden

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meestrijden
streed mee
meegestreden
klasse 1 volledig
  1. (sport) samen met anderen in een wedstrijd strijden om een titel of medaille
     Schippers liep in Tokio tegen beter weten in. "Je probeert de schijn op te houden: het komt wel, het komt wel. Ik had ook pech met baan 2. Dat kost veel energie in de bocht. Dat maakt het moeilijk. Ik had geen energie over om tegen de anderen te strijden. Ik wist echt niet waar ik stond. Dat is raar, de laatste jaren kon ik wel meestrijden", keek ze geëmotioneerd terug op haar uitschakeling.[1]
     In de tweede serie was nummer vier India langzamer dan Nederland, zodat Oranje zaterdag mag meestrijden om de olympische medailles.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    NOS Sport
    “Schippers mist olympische finale 200 meter: 'Zo hard gevochten om hier te staan'” (Maandag 2 augustus 2021, 12:28), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Sport
    “Estafetteploeg zonder Bonevacia maar met record naar finale 4x400 meter” (Vrijdag 6 augustus 2021, 13:45), NOS