Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·scho·lier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord medescholier medescholieren
verkleinwoord medescholiertje medescholiertjes

Zelfstandig naamwoord

de medescholierm

  1. iemand die ook op school zit
    • Hij was met een aantal medescholieren gaan sporten. 
Vertalingen

Gangbaarheid