Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·pa·ti·ënt
enkelvoud meervoud
naamwoord medepatiënt medepatiënten
verkleinwoord medepatiëntje medepatiëntjes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de medepatiëntm

  1. iemand die net als de genoemde persoon iemand is aan wie medische, paramedische en/of verpleegkundige hulp ontvangt
     Een zuster fluisterde Catharina ongevraagd de tragische geschiedenissen van haar medepatiënten toe. Het meisje in het bed naast haar had haar broer en beide ouders verloren. De oudere vrouw tegenover haar had haar dochter verpleegd tot deze in haar armen was gestorven.[1]
     In het Algemeen Dagblad stellen ex-patiënten dat ze jarenlang onder druk zijn gezet om bijvoorbeeld medepatiënten in bedwang te houden.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  2.   Weblink bron “Ministerie waarschuwt tbs-kliniek” (09-04-2010), NOS