Nederlands

 
marktkramers
Uitspraak
Woordafbreking
  • markt·kra·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord marktkramer marktkramers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de marktkramerm

  1. iemand die zijn goederen aanbiedt in een kraam op een markt
    • Ondanks dat het omstreeks het tijdstip van de schietpartij druk was op straat, heeft de politie vooralsnog niets ontvangen na een getuigenoproep. Ook is er geen beeldmateriaal geüpload. Dat is opvallend, aldus de politiewoordvoerder. "Net na het incident waren er veel mensen aanwezig. De marktkramers waren nog bezig met de afbouw."[2] 
    • De man in kwestie probeerde vorige maand een marktkraam te beroven door zich voor te doen als een marktkramer. Daarom was de politie naar hem op zoek.[3] 
    • Het Jobevent van Hogeschool PXL is traditioneel een drukte van jewelste. Op elke vierkante meter van PXL Congress (gebouw D) prijzen standhouders hun vacatures aan als inventieve marktkramers. Het aantal bedrijven en organisaties dat dingt naar de gunsten van de PXLérs neemt nog ieder jaar toe.[4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen