Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mans·kle·ren
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord manskleren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mansklerenmv

  1. kleding gemaakt voor een man
     U hebt in ieder geval geen bijgedachten zoals de meeste heren,'concludeerde zij, zijn slappe piemel even oplichtend met de plumeau, én ook houdt u de zaak niet voor de gek als een vrouw in manskleren.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen