manenrob

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·nen·rob
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord manenrob manenrobben
verkleinwoord manenrobje manenrobjes

Zelfstandig naamwoord

manenrob

  1. (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Otaria flavescens  , dat leeft aan de kusten van het zuidelijk deel van Zuid-Amerika; de bul heeft een met manen bezette nek
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie