Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mak·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord makker makkers
verkleinwoord makkertje makkertjes

Zelfstandig naamwoord

de makkerm

  1. iemand aan wie men door persoonlijke voorkeur verbonden is
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

makker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van mak

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen