Nederlands

 
makaslang
Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·ka·slang
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Surinaams - Nederlands [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord makaslang makaslangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de makaslangv / m

  1. (reptielen) Lachesis muta   lange, bruine giftige slang
     De bosgeesten, daar ben ik niet bang voor en de ongereptheid en de oerkracht van het woud boezemen mij alleen maar liefde en ontzag in; voor de voortglijdende makaslang en de owrukukuslang ben ik wel degelijk bang, maar datgene waar Sergio (ik noem hem maar Sergio, g.'s broer, die onzichtbaar en zonder enig geluid te maken als een geruststellende schim voor mij uit zweeft, nu en dan even stilstaat en mij tegen zich laat opbotsen om mij met gedempte stem iets toe te voegen) en ik het meest voor beducht zijn, is de mogelijke aanwezigheid van militairen op zoek naar ons, speurhonden in het duister van het uitgestrekte woud.[2]
     In het hol van een gordeldier huist soms ook een makaslang, maar alles wat Ebenhezer daar verder over vertelt - ‘als man en vrouw’ onder andere - is onzin.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. makaslang op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “De nachtelijke tocht” (1993), DBNL
  3.   Weblink bron
    J. van Donselaar
    “Het prachtige binnenland? - het beruchte oerwoud!

    Albert Helman over de natuur” (1995), DBNL