Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maan·dag·ziek·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maandagziekte -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de maandagziektev

  1. (schertsend) slecht humeur, gebrek aan werklust of verzuim op maandag aan het begin van weer een lange werkweek
  2. ziekte bij werkpaarden die vermeden kan worden met correcte voeding

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen