Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maakt buit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
buitmaken

maakt buit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buitmaken
    • Jij maakt buit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buitmaken
    • Hij maakt buit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van buitmaken
    • Maakt buit! 


Gangbaarheid