Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maak op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opmaken

maak op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opmaken
    • Ik maak op. 
  2. gebiedende wijs van opmaken
    • Maak op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opmaken
    • Maak je op? 


Gangbaarheid