Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • luid·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitluiden

luidde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitluiden
    • Ik luidde uit. 
    • Jij luidde uit. 
    • Hij, zij, het luidde uit. 


Gangbaarheid