lont

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  lont    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• lont

Woordherkomst en -opbouw

• Van het Duitse Lunte. In de betekenis van ‘koord voor ontsteking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1520.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	lont	lonten
verkleinwoord	lontje	lontjes

Zelfstandig naamwoord

de lont v / m

1. koord voor het (veilig) aansteken van iets ontplofbaars

   • De lont van het rotje was erg kort, maar de jongen stak hem toch aan. 

Uitdrukkingen en gezegden

• De lont in het kruidvat steken

Iets doen of zeggen dat grote gevolgen heeft

• Een kort lontje hebben

Erg snel agressief worden

• Lont ruiken

Onraad bespeuren

Vertalingen

    1. koord voor ontsteking   

Duits: Lunte (de) v, Zündschnur (de) v Engels: fuse (en) Frans: mèche (fr) v Italiaans: miccia (it) v

Papiaments: mecha Portugees: pavio (pt) m, rastilho (pt) m Russisch: фити́ль (ru) (fitílʹ) m Spaans: mecha (es) v

Gangbaarheid

• Het woord lont staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lont" herkend door:

98 %	van de Nederlanders;
96 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.