Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·ka·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot een plaats beperken, een plaats toekennen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse localiser (met het achtervoegsel -iseren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lokaliseren
lokaliseerde
gelokaliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

lokaliseren

  1. overgankelijk afbakenen
  2. de plaats vaststellen van
     In 2018 ontdekte een door het Europees ruimteagentschap (ESA) aangestuurde sonde water onder het ijs van de zuidpool van de planeet. Het lokaliseren van ondergronds water vormt de sleutel bij het bepalen van de mogelijkheden tot leven op Mars, evenals bij het vaststellen of het een permanente bron voor een verkenning door mensen kan vormen.[2]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen