Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lin·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tegenover rechter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
  • Afgeleid van links met het achtervoegsel -er
stellend
onverbogen linker
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

linker [2]

  1. aan die zijde van het lichaam waar gewoonlijk het hart zit
    • Waar is de linker handschoen gebleven? 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord linker linkers
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

linker [4]

  1. (informatica) link-editor (programma om diverse sourcecodes te 'linken')
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

linker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van link

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen