lieer
- li·eer
vervoeging van |
---|
liëren |
lieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liëren
- Ik lieer.
- gebiedende wijs van liëren
- Lieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van liëren
- Lieer je?
- Het woord lieer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.