Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·vens·wil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord levenswil
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de levenswilm

  1. de wil om door te willen gaan met leven
    • L'Avenir van Mia Hansen-Løve en Elle van Paul Verhoeven In stijl en gevoeligheid diametraal verschillende films, maar met een personage dat in beide films na een overdonderende klap zich niet van de kaart laat vegen. Geen slachtofferschap, maar levenswil. Met in beide titels Isabelle Huppert op het toppunt van haar acteerkunst.[2] 
    • Ïk weet niet of ik dezelfde drive en levenswil heb als mijn moeder. En het ligt eraan hoe. Kan ik nog zelfstandig leven? Ik heb geen kinderen die mij komen opzoeken. En dan ben je in dit land aangewezen op een verblijf achter de sanseveria's."[3] 
    • Levenswil is, filosofisch gesproken, mysterieuzer dan doodswens.'Otten vreest dat de euthanasiepraktijk en het gepraat over voltooid leven ertoe hebben geleid 'dat mensen elkaar op verlichte wijze het graf in praten'.[4] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen