Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef·kuil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leefkuil leefkuilen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de leefkuilm

  1. verlaagd gedeelte in een woonkamer waar men kan zitten
    • „Als”, zo schreef hij ooit, „de architectuur van nagenoeg alle architecten er uitziet als een door Albert Speer voor Boris Karloff ontworpen leefkuil - wordt het dan niet tijd dat de architecten eendrachtig hun theorieën met de vuilnisman meegeven en ál de argumenten en standpunten van hun discussie vergeten om van voren af aan te beginnen en weer op hun onbevangenheid te vertrouwen? Het kind in de architect, waar is het gebleven?” [2] 
    • Zijn de interieurs van de voornamelijk Duitse concurrentie ruimhartig voorzien van glas, en roepen ze dientengevolge de sfeer op van een moderne doorzonwoning, de BMW 1 zet in met dé trend van de zeventiger jaren, de leefkuil. [3] 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen