Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef·de sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenleven

leefde samen

  1. enkelvoud verleden tijd van samenleven
    • Ik leefde samen. 
    • Jij leefde samen. 
    • Hij, zij, het leefde samen. 


Gangbaarheid