Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·zen uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitlezen

lazen uit

  1. meervoud verleden tijd van uitlezen
    • Wij lazen uit. 
    • Jullie lazen uit. 
    • Zij lazen uit. 


Gangbaarheid