Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lal·lend

Werkwoord

vervoeging van: lallen
verbogen vorm: lallende

lallend

  1. onvoltooid deelwoord van lallen
stellend
onverbogen lallend
verbogen lallende

Bijvoeglijk naamwoord

lallend

  1. gelal voortbrengend
    • De lallende kerel viel over zijn eigen voeten. 

Bijwoord

lallend

  1. gedurende het voortbrengen van gelal
    • Lallend en stomdronken kwam hij het huis binnenvallen. 

Gangbaarheid