laaf
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: laaf (hulp, bestand)
- IPA: / laf / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /laf/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /laf/
Woordafbreking
- laaf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laaf | laven |
verkleinwoord | laafje | laafjes |
Zelfstandig naamwoord
- (leerbewerking) een vaak gedeeltelijk ingegraven kuip voor het looien van leer
- Een laaf was traditioneel van eikenhout.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
laven |
laaf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van laven
- Ik laaf.
- gebiedende wijs van laven
- Laaf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van laven
- Laaf je?
Gangbaarheid
- Het woord laaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laaf" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
Woordafbreking
- laaf
Werkwoord
laaf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van laafe
Opmerkingen
Wolof
Zelfstandig naamwoord
laaf