kwartet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kwar·tet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kaartspel met stellen van vier bijeenhorende kaarten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘muziekstuk voor vier partijen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kwartet | kwartetten |
verkleinwoord | kwartetje | kwartetjes |
Zelfstandig naamwoord
het kwartet o
- (muziek) een groep van vier muzikanten
- Het kwartet speelde perfect gelijk.
- (muziek) een muziekstuk voor vier musici
- een groep van vier personen
- (spel) een kaartspel waarin getracht moet worden zo veel mogelijk kwartetten (vier bij elkaar horende kaarten) te verzamelen
- Mijn neefje won had iedere keer als ik kwartet met hem speelde.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een groep van vier muzikanten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kwartetten |
kwartet
- enkelvoud tegenwoordige tijd van kwartetten
- gebiedende wijs van kwartetten
Gangbaarheid
- Het woord kwartet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwartet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 "kwartet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be