[2] Een kruidenier.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krui·de·nier
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘handelaar in kruiderijen en vervolgens ook in grutterswaren’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1]
  • afgeleid van kruid met het achtervoegsel -ier met het invoegsel -e-
enkelvoud meervoud
naamwoord kruidenier kruideniers
verkleinwoord kruideniertje kruideniertjes

Zelfstandig naamwoord

de kruidenierm

  1. winkelier in levensmiddelen
  2. winkel met levensmiddelen
  3. krenterig persoon
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen