Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krot·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krotter krotters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de krotterm

  1. losbandig persoon
  2. iemand die zijn werk niet goed doet
  3. iemand die zijn schulden niet betaalt
Synoniemen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen