Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kroeg·baas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kroegbaas kroegbazen
verkleinwoord kroegbaasje kroegbaasjes

Zelfstandig naamwoord

de kroegbaasm

  1. (beroep), (horeca) iemand die een kroeg bedrijft
     De kroegbaas had vandaag overleg met burgemeester Hans Beenakker van Tiel.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   “Tielse cafébaas schrapt taaleis na beschuldigingen van discriminatie” (7 mei 2018), RTL Nieuws
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be