krijgsbedrijf
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- krijgs·be·drijf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krijgsbedrijf | krijgsbedrijven |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het krijgsbedrijf o
- het voeren van oorlog
- ▸ Ook op het krijgsbedrijf is hij verliefd geworden.[2]
- ▸ Stadhouder Hendrik Casimir II trekt zich terug uit het krijgsbedrijf. Er komt meer tijd voor activiteiten in Leeuwarden. De Prinsentuin krijgt een zomerhuis, het Hof een lakkabinet. Na de dood van de stadhouder maakt Henriette Amalia plannen om het Hof verder te vernieuwen.[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord krijgsbedrijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron Wim Hulsman“Hotelgasten bevolken Fries paleis” (1 januari 2011), Reformatorisch Dagblad