Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kraamt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitkramen

kraamt uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkramen
    • Jij kraamt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkramen
    • Hij kraamt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitkramen
    • Kraamt uit! 


Gangbaarheid