Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·pal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘harssoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1608 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kopal -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kopal m / o [3] [4]

  1. (plantkunde) barnsteenkleurige halfgefossiliseerde harssoort, waarvan vernissen, plastics e.d. gemaakt worden
Vertalingen

Gangbaarheid

21 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·pal

Werkwoord

kopal

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord kopat
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord kopat