Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kool·zak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koolzak koolzakken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de koolzakm

  1. jute zak waarin men kolen vervoert
  2. breedste deel van een hoogoven

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen