Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kok·kel·kor·rel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kokkelkorrel kokkelkorrels
verkleinwoord kokkelkorreltje kokkelkorreltjes

Zelfstandig naamwoord

de kokkelkorrelm [1]

  1. (plantkunde) Anamirta cocculus   De purperrode vruchtjes of zaden van een op de kust van Malabar en de Oost-Indische eilanden voorkomende heester o.a. gebruikt in de homeopathie en als een gif om vis te bedwelmen en dus gemakkelijk te vangen

Gangbaarheid

Verwijzingen