Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·ket
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘behaagziek’ voor het eerst aangetroffen in 1708 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen koket koketter koketst
verbogen kokette kokettere koketste
partitief kokets koketters -

Bijvoeglijk naamwoord

koket [3]

  1. (meestal alleen van vrouwen:) charmant de aandacht trekkend
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • ko·ket

Zelfstandig naamwoord

koket, o

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kok
Schrijfwijzen


Nynorsk

Woordafbreking
  • ko·ket

Zelfstandig naamwoord

koket, o

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kok