Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·gel·stoot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kogelstoot kogelstoten
verkleinwoord kogelstootje kogelstootjes

Zelfstandig naamwoord

de kogelstootm

  1. stoot met een kogel

Werkwoord

vervoeging van
kogelstoten

kogelstoot

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelstoten
    • Ik kogelstoot. 
  2. gebiedende wijs van kogelstoten
    • Kogelstoot! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kogelstoten
    • Kogelstoot je? 

Gangbaarheid