knuppelgardist
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: knuppelgardist (hulp, bestand)
- IPA: / ˈknʏpəlɣɑrˌdɪst / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- knup·pel·gar·dist
Woordherkomst en -opbouw
samenstelling van knuppel zn en gardist zn , leenvertaling van Duits Knüppelgardist, in de betekenis "lid van een knokploeg" aangetroffen vanaf 1911 (zie vindplaats hieronder)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knuppelgardist | knuppelgardisten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de knuppelgardist m
- (persoon) (politiek) (pejoratief) iemand die een bepaalde opvatting of leider steunt met (de dreiging van) georganiseerd lichamelijk geweld in groepsverband tegen andersdenkenden
- ▸ ⧖ „Knuppelgardist”. Tijdens de opstootjes in de wijk Wedding te Berlijn heeft de „Vorwärts" beweerd, dat nu en dan agenten in burgerkleeren onbarmhartig op onschuldige voorbijgangers lossloegen. De „Vorwärts" is deswege vervolgd en gisteren overeenkomstig den eisch van het O.M. tot 200 Mark boete veroordeeld, ook wegens het gebruiken van de aanduiding „knuppelgardisten.”[1]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'knuppelgardist' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Buitenlandsche berichten. in: De Avondpost, jrg. 27 nr. 7932 (29 maart 1911), De Avondpost, 's-Gravenhage, p. 1 kol. 3