Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knot·ten af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afknotten

knotten (...) af

  1. meervoud tegenwoordige tijd van afknotten
vervoeging van
afknotten

knotten (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afknotten
    • Wij knotten af. 
    • Jullie knotten af. 
    • Zij knotten af. 

Gangbaarheid