knapper
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- knap·per
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van knappen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knapper | knappers |
verkleinwoord | knappertje | knappertjes |
Zelfstandig naamwoord
de knapper m
- iemand die of iets dat een knappend geluid maakt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Bijvoeglijk naamwoord
knapper
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van knap
Werkwoord
vervoeging van |
---|
knapperen |
knapper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knapperen
- Ik knapper.
- gebiedende wijs van knapperen
- Knapper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knapperen
- Knapper je?
Gangbaarheid
- Het woord knapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knapper" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Deens
Woordafbreking
- knap·per
Zelfstandig naamwoord
knapper, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van knap