klimaatspijbelde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kli·maat·spij·bel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klimaatspijbelen |
klimaatspijbelde
- enkelvoud verleden tijd van klimaatspijbelen
- Ik klimaatspijbelde.
- Jij klimaatspijbelde.
- Hij, zij, het klimaatspijbelde.
- Ik klimaatspijbelde.